donderdag 22 september 2016

WORD ORDER THEME 1 STEPPING STONES 3 GT





WORD ORDER

  1. PLAATS VOOR TIJD
  2. At six o’clock tomorrow (kleine VOOR grote)- TIJD
  3. At the corner of the street in London (kleine eenheid voor grote) - PLAATS
  4. Bijwoorden van onbepaalde tijd (ever, never, sometimes, always)
    1. 1 werkwoord in de zin - VOOR eerste werkwoord
      1. I always go home.
    2. Meer werkwoorden in de zin - na het eerste werkwoord
      1. I should always have done my homework when I was young
    3. TO BE - meteen NA de vorm van to be
      1. I am always late.


Oefening:
http://www.meestergijs.nl/item/bijwoorden-van-tijd-en-plaats/?categoryID=38



WORD ORDER
Normale woordvolgorde in het Engels:
ONDERWERP
GEZEGDE
MEEW. VWP
Aan/ voor
LIJD. VWP
Wie/ wat
BEPALING PLAATS
BEPALING TIJD
He
has given
her
some flowers
in London
Yesterday.
They
will send
me
a brochure
 
Tomorrow.
 
Meewerkend voorwerp komt NA het lijdend voorwerp als er TO voor staat:
He has given some flowers to her.
 
DUS:
WOORDVOLGORDE BIJ NORMALE (BEVESTIGENDE)ZINNEN:
Onderwerp à          werkwoord(en) à    rest
He                              has given                  me a present
WOORDVOLGORDE BIJ VRAGENDE ZINNEN:
Hulpwerkwoordenà          onderwerpà            hoofdwerkwoord à            rest
Has                                        he                               given                                     me a present?
 
Let op 1!
Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat gebruik je een vorm van DO:
Tegenwoordige tijd:            DO  of DOES (gevolgd door het hele werkwoord)
Verleden tijd : DID (gevolgd door het hele werkwoord
Woont hij in Roermond?                          Does he live in Roermond?
Woon jij in Herkenbosch?                        Do you live in Herkenbosch?
Ging hij gisteren naar de stad?                Did he go to town yesterday?
 
Let op 2!
De Nederlandse woordvolgorde is vaak heel anders dan de Engelse woordvolgorde. Werkwoorden staan, anders dan in het Nederlands, zoveel mogelijk bij elkaar.
Mijn zus kijkt vaak naar thrillers.              My sister often watches thrillers.
Ik heb hem op het station ontmoet.         I have met him at the station
 
Bepalingen van PLAATS en TIJD staan meestal aan het einde van de zin:
PLAATS:       He met me in a restaurant. (waar)
TIJD:              He visited me yesterday. (wanneer)
 
Bepalingen van PLAATS komen  vóór TIJD:
He drove too fast in the streets of London (plaats) at midnight (tijd).
 
Bepalingen van tijd kunnen ook vooraan in de zin staan:
TIJD:   Yesterday he went to London.
TIJD:   He went to London yesterday.
 
 
 
 
 
Als er meerdere bepalingen van TIJD of PLAATS in de zin staan  dan komt de nauwkeurigste tijdsbepaling vóór de minder nauwkeurige:
We’ll meet her on the corner of the Highstreet (plaats) in London (plaats) at seven o’clock (tijd) tomorrow (tijd).
 

 


WORD ORDER: BIJWOORDEN VAN ONBEPAALDE TIJD
 
De onderstaande bijwoorden hebben een aparte plaats in de zin:
Always, never, occasionally, often, seldom, sometimes, usually, already, ever, just (net, pas), still, almost, certainly, completely. Hardly, nearly, quite, certainly, definitely, obviously, probably, also, even, just (gewoon), only, really

 

 
NA HET 1e WERKWOORD als er meer werkwoorden in de zin staan
    1. He has certainly surprised me.
 
 
VOOR HET WERKWOORD als er maar één werkwoord in de zin staat
    1. He often watches thrillers.
    2. They seldom read books.
 
 
NA  am, is are, was, were
    1. He was never at home
    2. They are sometimes at school on Saturday.
 
 
NA het onderwerp in vraagzinnen
    1. Is she really ill?
    2. Do you always read comics?
 
VOOR of ACHTERAAN als het een mening weergeeft
    1. Unfortunately  he didn’t pass his exam.
 
ACHTERAAN MET NADRUK
    1. The job must be done carefully.
 



 

EXERCISES 1:

ZET DE ONDERSTAANDE ZINNEN IN DE JUISTE VOLGORDE


  1. children/ very much/ I/ like.
  2. Susan/ her penfriend/ every week/ a letter/ writes.
  3. their holidays/ in Spain/ they spent/ last year/ in November.
  4. to London/ for a few days/ he’s going.
  5. bought/ some shirts/ yesterday/ in town/ I.
  6. in the kitchen/ a kiss/ gave/ Joan/ me/ at four o’clock/ yesterday.
  7. at seven/ can come/ They/ to my house/ tomorrow.
  8. to her/ I/ my pen/ have given.
  9. in springtime/ You/ can see/ in Holland/ many tulips.
  10. in Rome/ I/ two years/ spent.

 

EXERCISE 2:

GEEF DE JUISTE PLAATS AAN VAN HET BIJWOORD TUSSEN HAAKJES

  1. I can remember her name (never).
  2. He takes sugar in his tea (usually).
  3. The baby is asleep (almost).
  4. He can be serious (never).
  5. He complains (always).
  6. Harry works hard (always).
  7. She is ill (seldom).
  8. I am late (never).
  9. Do you go to a museum? (often).
  10. Does she go by bus? (always)                                          

 

EXERCISE 3: Zet de bijwoorden die tussen haakjes staan op de juiste plaats in de zin.

voorbeeld:       They eat Brussels sprouts. (rarely)

schrijf op:        They rarely eat Brussels sprouts.

1. I have heard an African song. (never)

2. It could have been written by your brother. (also)

3. This hotel here is closed. (frequently)

4. She has been to Paris. (seldom)

5. Why does he complain about the food? (always)

6. I have been invited by my pen-friend. (often)

7. My sister has been dancing all night. (probably)

8. Do people in Belgium speak French and Flemish? (generally)

9. John plays tennis with his classmates. (usually)

10. This painting has been painted by Picasso. (undoubtedly)

 

 

EXERCISE 4: Zet de bijwoorden die tussen haakjes staan op de juiste plaats in de zin.

voorbeeld:       They eat Brussels sprouts. (seldom)

schrijf op:        They seldom eat ....

1. I find it difficult to remember people's birthdays. (generally)

2. Somebody has to remind me. (usually)

3. There's a birthday I don't forget, if I'm not reminded on time. (seldom)

4. Last week, for instance, I forgot my mother's birthday! (almost)

5. It's funny that I have forgotten my own birthday, though! (never)

6. This restaurant is open 7 days a week. (usually)

7. Why are you complaining about the weather? (always)

8. His brother has been playing tennis all afternoon. (probably)

9. This painting has been painted by Rembrandt. (definitely)

10. I have been to a Casino. (never)

 

Exercise 5: vertaal de volgende zinnen in het Engels

  1. Hij heeft mij gisteren een cadeau gegeven.
  2. Mijn naam is Bram en ik woon op de Stationsweg in Amsterdam.
  3. Ik heb uw advertentie in de Daily Telegraph van 2 juli gelezen.
  4. Hij heeft gisteren veel te hard gereden in Roermond.
  5. De politie heeft hem een flinke bekeuring gegeven.
  6. Uw advertentie sprak mij heel erg aan- ik houd erg veel van honden en katten.
  7. Ik zou graag in de vakantie willen werken in Engeland.
  8. Kunt u mij uw antwoord per omgaande sturen?
  9. Ik heb hem gisteren in een restaurant in Londen ontmoet.
  10. Hij kijkt veel naar Deense thrillers op tv.
  11. Ik heb u vorige week een brief gestuurd maar ik heb nog geen antwoord ontvangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten