woensdag 29 oktober 2014

Programma lesweek 9 van 3 november t/m 7 november 2014

Deze week:

TO DO LIST:
Alles t/m week 45 in je studieplanner.
KB

Thema/lesiKBnhoud
Omschrijving
opdrachten
Grammar Round: Revision- getting ready for your language test unit 2
Workbook
Grammar revision.
SELF-TEST pages 50--52
Exercises: A-F
Extra Grammar Practice (ask your teacher)
Grammar Round: Revision getting ready for your
Language test unit 2
Workbook:
Grammar revision.
CATCH-UP
Pages 53-55
Exercises: 33, 34, 35, 36
Idioms
Practise words-Grammar Unit 2 lesson 6, 7 & 8 WRTS
Grammar
Practise grammar unit 2
Reading Club
Boekenlijst in talenplein. Vragen bij je docent.
Reading file
Reading file
LANGUAGE TEST
UNIT 2
 
TEST WORDS pages 116-121
 
 

GL-TL



Thema/lesinhoud
Omschrijving
opdrachten
Grammar Round: Revision- getting ready for your language test unit 2
Workbook
Grammar revision.
SELF-TEST pages 48-50
Exercises: A-F
Extra Grammar Practice (ask your teacher)
Grammar Round: Revision getting ready for your
Language test unit 2
Workbook:
Grammar revision.
CATCH-UP
Pages 50-52
Exercises: 31, 32, 33, 34
Idioms
Practise words-Grammar Unit 2 lesson 6, 7 & 8 WRTS
Grammar
Practise grammar unit 2
Reading Club
Boekenlijst in talenplein. Vragen bij je docent.
Reading file
Reading file
LANGUAGE TEST
UNIT 2
 
TEST WORDS pages 116-121
 
 

 



KLASSIKAAL: OEFENTOETS PROEFWERK UNIT 2 met nadruk op PRESENT PERFECT vergeleken met PAST SIMPLE

 

EXTRA EXERCISES
Extra oefeningen staan hieronder. Deze kunnen worden gemaakt per tweetallen in de groep en gemaild worden naar: citaverdetalenplein@gmail.com
Op data-studenten- stuurman Engels vmbo 2014-2015 staan nog extra POWERPOINTS met uitleg over de PRESENT PERFECT TENSE
Deze EXTRA EXERCISES worden APART BEOORDEELD.



Alle oefeningen van Unit 2- ZIE STUDIEPLANNER t/m week 45- lesweek 9- zijn nagekeken en beoordeeld door de docent. Deze beoordeling komt te staan bij:
  • PTA 12 (GL-TL groep-3A) en
  • PTA 11 (KB-groep 3B)
onder HOMEWORK unit 2. De oefeningen worden EERST gecontroleerd daarna per groep MET ROOD nagekeken en dan beoordeelt de docent ze. Ook wordt gelet op netjes en verzorgd werken.


Leesboek uitlezen en opdrachten maken. Op maandag is er nog een aparte VOORLEESSESSIE door de docente.


PLANNING TOETSEN DEZE WEEK:

KLAS 3A
Boektoets KLASSIKAAL op en inleveren opdrachten BERLIN EXPRESS op donderdag 13 november het eerste uur.
Op donderdag 6 november het EERSTE uur PROEFWERK unit 2

KLAS 3B
Op maandag 10 november PROEFWERK unit 2

DENK AAN: BOEKTOETS BERLIN EXPRESS op maandag 24 NOVEMBER


GRAMMAR PRESENT PERFECT- PAST SIMPLE
EXTRA GRAMMAR EXERCISES

Verleden tijd zonder –ing vorm = Past Simple  (o.v.t.)                                                  

Vorm:             regelmatige werkwoorden --> werkwoord + ed
                                                                   rain     -->       rained
                                                                     ask       -->       asked

wanneer het werkwoord al op een e eindigt voeg je alleen een –d- toe
                                                                   hate     -->  hated
                                                                 decide  -->  decided

wanneer het werkwoord eindigt op een medeklinker + y  --> ied
                                                                      cry  -->  cried
                                        (vergelijk play  -->played)

onregelmatige werkwoorden --> 2e rijtje

                                                                       go   -   went    -   gone
                                                                    see  -   saw      -  seen

Vragend en ontkennend maken


 
BIJ WAS of WERE!

 
Vragend:                  
                                                           Phoebe was at home.
                                                 Was Phoebe at home?                       

ANDERS!  Gebruik did + het hele werkwoord
                                                    They always worked hard.
                                                         Did they always work hard?
                                                         She bought a lot of fruit every week.
                                                         Did she buy a lot of fruit every day?

 

Ontkennend met WAS/ WERE -->Zet not (n’t) achter het hulpwerkwoord
                                                           Phoebe was at home.
                                                        Phoebe wasn’t at home.

ANDERS: Gebruik didn’t + het hele werkwoord
                                                        They worked hard.
                                                        They didn’t work hard.
                                                         She bought a lot of fruit every week.
                                                         She didn’t buy a lot of fruit every week.

Gebruik:         

De actie/handeling is in het verleden begonnen en is ook afgelopen. Het is voorbij. Er staat heel vaak een tijdsbepaling (last week, some time ago, yesterday, when I was a child, in 2002) in de zin.

He went to London yesterday 

The train passed two minutes ago.

LET OP!


Een veel gemaakte fout is het volgende:

In het nederlands kunnen we zeggen:           Hij ontmoette haar 10 jaar geleden
                                             of:         
Hij heeft haar 10 jaar geleden ontmoet.

Het engels heeft maar 1
vertaling: He met her ten years ago.

Dus: Ik heb verleden week een nieuwe auto gekocht = I bought a new car last week.

De dief heeft gisteren veel geld gestolen = The thief stole a lot of money yesterday.                

Zij zijn gisterenavond niet uitgegaan = They didn’t go out last night.

Ik heb zaterdag een spannende film gezien = I saw an exciting film last Saturday.    

De tijdsbepaling in de zin maakt het vertalen moeilijk. In de volgende zinnen staat geen tijdsbepaling. In deze zinnen mag je heb/hebben/heeft wel gewoon met have/has vertalen.

Ik heb hem gezien = I have seen him

We hebben een auto gekocht = We have bought a car.

De dief heeft veel geld gestolen = The thief has stolen a lot of money.


PRESENT PERFECT TENSE
Have/has + voltooid deelwoord / voltooid tegenwoordige tijd = present perfect (v.t.t.)

Vorm: has (3e persoon enkelvoud = he, she, it) / have (overig = I, you, we, they)

+ voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord wordt als volgt gemaakt:

regelmatige werkwoorden  -->werkwoord + ed
                                                                 rain   -->   rained
                                                                 ask    -->  asked

wanneer het werkwoord al op een e eindigt voeg je alleen een –d- toe
                                                                     hate     -->   hated
                                                                   decide  -->    decided

 
wanneer het werkwoord eindigt op een medeklinker + y  --> ied
                                                                  cry       -->    cried
                                     (vergelijk:  play  -->   played)

                                 onregelmatige werkwoorden --> 3e rijtje

                                                                       go     -  went  -  gone
                                                                     see    -  saw   -  seen

 

Vragend en ontkennend maken


The train has arrived.
Has the train arrived?

The train has arrived.
The train hasn’t arrived

Gebruik:

De gebeurtenis is in het verleden begonnen en gaat nog door. De gebeurtenis is nog NIET afgelopen.
Zij wonen hier al tien jaar
They have lived here for ten years

Hij is bakker sinds januari
He has been a baker since January  

 
In deze zinnen staat heel vaak for of since.

DUS
Vorm simple pastVorm present perfect
regelm. ww.werkwoord + edhe/she/ithasvolt. deelw.
onregelm. ww.tweede rijtjeI/you/we/theyhavevolt.deelw.
Gebruik simple pastGebruik present perfect
Je gebruikt de simple past om:
  1. te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd EN er staat bij wanneer dat gebeurd is. Signaalwoorden hiervoor zijn "yesterday, last week" enz. (staan deze signaalwoorden er niet bij dan moet je dus de present perfect gebruiken)

Je gebruikt de present perfect om:
  1. te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is. (staat er wel bij wanneer dat gebeurd is dan gebruik je de simple past)
  2. te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog doorgaat.
Vorm en gebruik simple pastVorm en gebruik present perfect
  1. He played a match yesterday.
  2. He lived there for 2 years. (nu woont hij er dus niet meer)
  1. He has played a match.
  2. He has lived there for 2 years. (hij woont er dus nog steeds)


Fill in the correct form of the Present Perfect.

1. She (not / to speak) to me lately.
2. I (not / to see) you for a long time.
3. I (not / to ride) a bicycle since I was 10.
4. I (to read) all the works of Dickens.
5. She (to forget) my telephone number.
6. I (to make) a new song.
7. You (not / to close) the car.
8. I (not / to hear) from Michael.
9. I (to break) a plate.
10. I (to speak) to the new supervisor.
11. The patient (not / take) his medication.
12. The rain (to stop) again.

Fill in the correct form of the verbs. Use the Present Perfect.

1. He (to lose) his passport.
2. We (to finish) our work.
3. They (to buy) a new house.
4 I (to visit) New York five times.
5. They (to go) to the cinema .
6. You (to eat) four bananas!
7. She (not / to see) her sister.
8. I (not / to do) any homework.
9. They (not / to phone) the doctor.
10. You (not / to take) any photographs.
11. He (not / to make) any mistakes.
12. We (not / to watch) any television today.
13. (you / to see) John?
14. (you / to be) to Canada?
15. (they / to cook) our breakfast?
16. (Jane / to make) any mistakes?
17. (we / to visit) all the museums?
18. (she / to write) to her mother? 

Fill in the correct forms of the verbs. Use the Present Perfect.

1. (you / to write) to John yet? Yes, I (just / to finish) a letter to him. I’ll post it today.

2. I (to be) to Canada, but I (never / to be) to America. Have you?
No, but my brother (to be) to New York. He came back last week. He said it was great.

3. Can I speak to John, please?
I’m sorry. He (to go) to Birmingham. He will be back tomorrow.

4. (you / ever / to be) to Lisbon? No, I (to be) to Spain, but I (never / to visit) Portugal.

5. (you / to see) Steve? Yes, I (to have) lunch with him.

6. Can you wait for me? I (not / to eat) my lunch.

7. How is the painting going? (you / to finish)?
No, I haven’t. Painting the ceiling is really difficult, you know. I (not / to do) very much. And it looks just the same as before. This new paint (not / to make) any difference.
You (you / not / to put) enough on.
I (to hurt) my back. It feels bad.
Oh, you and your back. Well, I’ll do it.

Fill in the correct form of the verb. Choose between the Present Perfect and the Past Simple.

1. My girlfriend is a writer. She (to write) 4 books and 2 plays.
2. I (to play) baseball yesterday morning.
3. What time (you / to leave) the party last weekend?
4. (you / ever / to meet) a celebrity?
5. My hair is wet. I (just / take) a shower.
6. Benny travels a lot. He (be) to many countries.
7. We (go) to Ireland last summer.
8. I (finish) my work at 5 o'clock.

Fill in the correct form of the verbs. Choose between the Present Perfect and the Past Simple.

Mr. Wilson has worked at the ‘Cotton Works Factory’ for more than forty years. Now he is about to retire. Here is his story.

When I (to start) working there at the age of 16, the firm (to employ) some 30 people. Now there are 250 workers in the firm. So the number of people working here (to grow) by more than 200 over the years.
Forty years ago we (to produce) some 100 shirts a day. But in forty years time the daily output (to increase) enormously. Production (to fall) sharply in the early eighties, and so (to do) the number of people working here. But since 1995 we (to have) a steady rise in sales and employment year after year. Now we produce 5000 shirts per day.
Forty years ago the firm (to work) only for the British market, but since 1985 markets (to open up) in most European countries all over the world.
When I (to begin) to work here, production methods (to be) rather primitive. Now they are up to date. In fact they have been developing all the time.
Also working conditions (to improve) constantly. In the late sixties people (to work) almost 50 hours a week, Saturday mornings included. Since then the number of working hours (to fall) steadily. Now we are at 38 hours per week. Saturday work (to be) abolished in 1975.
Labour relations (to improve) as well. Managers and workers (to come) to the conclusion now that co-operation is better than conflict.